Naar aanleiding van de studiedag die op 2 februari plaatsvond in het Vlaams Parlement, over Boek 6, ontving het Instituut voor Verbintenissenrecht van de KU Leuven heel wat vragen. Op een aantal daarvan formuleren we op deze blog – met instemming van de vraagstellers – een begin van antwoord.
Vraag
Artikel 5.89, §1, lid 3 BW, over bevrijdingsbedingen, luidt als volgt: “Worden evenwel voor niet-geschreven gehouden de bedingen die de schuldenaar bevrijden: 1° van zijn opzettelijke fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan; of 2° van zijn fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan, wanneer die fout het leven of de fysieke integriteit van een persoon aantast.”
In artikel 6.3 BW voorzag de wetgever dan weer in een belangrijke uitzondering voor een contractspartij (of haar hulppersoon) op de mogelijkheid om contractuele excepties in te roepen wanneer zij (of haar hulppersoon) buitencontractueel door de benadeelde medecontractant aangesproken wordt: “Dit is niet het geval bij vorderingen tot schadeloosstelling voor schade als gevolg van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit of van een fout begaan met het opzet schade te veroorzaken.”
Die twee bepalingen lijken niet in overeenstemming gebracht te zijn. Artikel 5.89 BW laat immers toe dat een schuldenaar zich bevrijdt van zijn fout wanneer die de psychische integriteit van een persoon aantast, maar artikel 6.3 BW verbiedt dan weer dat de (contractuele) schuldenaar of diens hulppersoon zich op een dergelijk beding beroept wanneer hij of de hulppersoon buitencontractueel wordt aangesproken. Quid?
Begin van antwoord
De toevoeging in artikel 6.3 BW dat een contractspartij (of diens hulppersoon) bij schade die een gevolg is van de aantasting van de psychische integriteit zich niet succesvol op de contractuele verweermiddelen kan beroepen, kwam er na advies van de Raad van State. In het licht van het gelijkheidsbeginsel wierp de Raad op of de wetgever kon verantwoorden waarom enkel de aantasting van de fysieke integriteit weerhouden werd. Omdat die verantwoording niet voor de hand ligt, heeft de wetgever er in artikel 6.3 BW voor gekozen om ook een uitzondering voor de aantasting van de psychische integriteit in te voeren. Dat mag eigenlijk niet verbazen. In de huidige samenleving zijn we er ons meer en meer van bewust dat ook psychische problemen, hoewel vaak onzichtbaar, een persoon ernstig kunnen aantasten. Bedingen uit de contractuele relatie krijgen dus geen doorwerking in de buitencontractuele relatie bij een vordering tot schadeloosstelling voor schade na aantasting van de fysieke óf de psychische integriteit.
Ondanks de goede bedoelingen van de wetgever brengt de toevoeging wel veel onduidelijkheid met zich mee. Wanneer is immers sprake van een aantasting van de psychische integriteit? Voor de interpretatie van dat begrip zijn verschillende invullingen denkbaar. Wij hopen dat de rechtspraak dit begrip toch met enige terughoudendheid benadert. Als het begrip ‘aantasting van de psychische integriteit’ volledig met het ruime begrip ‘morele schade’ zou samenvallen, kunnen de partijen de economie van het contractuele regime wel heel gemakkelijk ondermijnen. De rechtspraak kan ervoor kiezen de uitzondering (‘aantasting van de psychische integriteit’) te beperken tot gevallen van ‘geestelijk letsel’, wat een echte aantasting van de psychische of emotionele vermogens veronderstelt. Voor die laatste, engere interpretatie kunnen we inspiratie uit Nederland opdoen, waar de voorwaarde van ‘geestelijk letsel’ al lang paal en perk stelt aan de vergoeding van morele schade. Onderzoek zal moeten uitwijzen of dat begrip ook gehanteerd kan worden om in België een rem te plaatsen op de invulling van het begrip ‘psychische integriteit’.
Gelet op deze overwegingen is het inderdaad merkwaardig dat de wetgever artikel 5.89 BW niet meteen in dezelfde zin heeft aangepast. We vragen ons eerst en vooral af of artikel 5.89 BW dan wel verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de wetgever hier geen uitzondering voorzien heeft voor de fout die de psychische integriteit van een persoon aantast. In de Toelichting bij Boek 6 vinden we alvast geen verantwoording voor dit onderscheid. Deze discrepantie brengt in tweede instantie met zich mee dat partijen zich dus geldig kunnen bevrijden voor hun fouten die de psychische integriteit van een persoon aantast, maar een dergelijke clausule zal niet doorwerken wanneer een contractspartij zijn medecontractant (of diens hulppersoon) buitencontractueel aansprakelijk stelt. Hoe ruimer de rechtspraak het begrip ‘psychische integriteit’ invult, hoe vaker deze paradoxale situatie zich in de praktijk zal voordoen. Zoals gezegd, blijft het op dit ogenblik koffiedik kijken hoe de rechtspraak dit begrip zal invullen.
Merk tot slot nog op dat over de verwantschap tussen artikel 5.89 BW enerzijds en artikel 6.3 BW anderzijds nog enkele zaken onze aandacht trekken:
– Zo is de ‘opzettelijke fout’ in de zin van artikel 5.89 BW op het eerste gezicht ruimer dan ‘een fout begaan met het opzet schade te veroorzaken’ uit artikel 6.3 BW. Bij de opzettelijke fout in de zin van artikel 5.89 BW volstaat het dat de (hulppersoon van een) contractuele schuldenaar bewust een norm overschrijdt. Het is niet vereist dat hij daarbij ook de bedoeling had schade te veroorzaken. Dat laatste is wel een vereiste in artikel 6.3 BW, wat eerder als een toepassing van het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit geldt. De impact lijkt ons evenwel beperkt te zijn: omdat een contractspartij zich niet kan bevrijden van zijn opzettelijke fouten (of die van een hulppersoon), zal hij een dergelijk ongeldig bevrijdingsbeding ook niet als verweermiddel kunnen inroepen wanneer zijn medecontractant hem (of de hulppersoon) buitencontractueel aansprakelijk stelt.
– Op heden bevat artikel 5.89 BW nog altijd een tweede paragraaf, die als volgt luidt: “Doet de schuldenaar voor de nakoming van het contract een beroep op hulppersonen, dan kunnen zij tegen de hoofdschuldeiser het bevrijdingsbeding inroepen dat is overeengekomen tussen hem en de schuldenaar.” Met deze bepaling liep de verbintenisrechtelijke wetgever vooruit op de samenloopregeling uit artikel 6.3 BW. Artikel 6.3, §2, lid 2 BW heeft evenwel de mogelijkheid voor de hulppersoon C veralgemeend om zich op een verweermiddelen uit het hoofdcontract tussen A en B te beroepen. Met de inwerkingtreding van Boek 6 wordt deze tweede paragraaf dan ook overbodig, en zal deze worden opgeheven.
– Tot slot is het voor de praktijk van belang in het achterhoofd te houden dat een algemeen geformuleerd bevrijdingsbeding vanaf de inwerkingtreding van Boek 6 ook betrekking zal hebben op de buitencontractuele aansprakelijkheid. Dat is logisch, nu de wetgever toelaat dat contractspartijen elkaar in principe ook buitencontractueel aansprakelijk kunnen stellen. Bevrijdingsbedingen worden vanaf 1 januari 2025 dan ook vermoed zowel betrekking te hebben op de contractuele als op de buitencontractuele aansprakelijkheid. Als twee contractspartijen wensen dat een bevrijdingsbeding enkel beperkend of bevrijdend werkt voor hun contractuele aansprakelijkheid, moeten zij dat binnenkort expliciet zo in hun contract stipuleren.