‘Het recht op kennis van afstammingsinformatie bij medisch begeleide voortplanting’, zo luidt de titel van mijn doctoraatsonderzoek dat ik in juni 2022 succesvol mocht verdedigen aan de KU Leuven Campus Kulak Kortrijk. In mijn doctoraat lever ik een normatieve bijdrage door een reeks aanbevelingen te doen die uiteenzetten waaruit een Belgisch regelgevend kader met betrekking tot toegang tot afstammingsinformatie zou kunnen bestaan. Ruim twee jaar later is mijn onderzoek opnieuw tot leven gekomen, en dit dankzij het doorzettingsvermogen van donorkinderen om op te komen voor hun rechten. Hun doorzettingsvermogen heeft immers geleid tot een belangrijk arrest van 26 september 2024 van het Grondwettelijk Hof.
In deze blogpost neem ik jullie in vogelvlucht mee langs de juridische kant van het verhaal, waarin donorkinderen op zoek gaan naar hun roots. Ik doe dit door kort in te zoomen op de huidige situatie in België (onder I), door de belangrijkste inhoud van het arrest weer te geven (onder II) en door stil te staan bij de impact van het arrest op de wet en de praktijk (onder III).
I. Wat zegt de wetgever anno 2024?
Medisch begeleide voortplanting, zoals IVF of kunstmatige inseminatie, heeft al heel wat mensen geholpen om hun kinderwens te realiseren. Een medisch begeleide vruchtbaarheidsbehandeling kan gepaard gaan met het gebruik van donormateriaal, meer bepaald zaadcellen, eicellen of (overtallige) embryo’s van een derde partij. Voor sommige (toekomstige) ouders is het gebruik van donormateriaal de enige oplossing. Denk bijvoorbeeld aan lesbische paren of heteroparen met vruchtbaarheidsproblemen. Het gebruik van donormateriaal heeft als gevolg dat het genetisch ouderschap niet volledig samenvalt met het juridisch ouderschap. Wanneer kinderen later te weten komen dat ze verwekt zijn met donormateriaal, kunnen er bij hen vragen rijzen. Wie is mijn donor? Lijk ik op mijn donor? Veel donorkinderen willen, zeker als zij al wat ouder zijn, weten wie hun genetische vader of moeder is, of toch minstens de mogelijkheid hebben om dat te weten te komen.
In België is de anonimiteit van de donor echter het uitgangspunt. Sinds 2007 vindt dit zijn grondslag in de Wet Medisch Begeleide voortplanting (artt. 28 en 57) (hierna: ‘MBV-wet’), voordien werd dit gegrond op het beroepsgeheim (art. 458 Sw.). Dit betekent dat het geraadpleegde fertiliteitscentrum de anonimiteit van donoren moet waarborgen door alle gegevens met betrekking tot de donor voor het kind ontoegankelijk te maken. Ouders kunnen wel een zelfgekozen donor naar het fertiliteitscentrum meenemen (art. 57, lid 2 MBV-wet), of bepaalde medische informatie met betrekking tot de donor opvragen (artt. 36 en 65 MBV-wet), maar dit schept geen rechten voor het kind zelf. Het kind is in deze situaties steeds aangewezen op de medewerking en de openheid van zijn ouders om meer te weten te komen.
Wanneer gameten gebruikt worden voor een donatieprogramma, moet het geraadpleegde fertiliteitscentrum alle gegevens die zouden kunnen leiden tot de identificatie van de donor, ontoegankelijk maken. (…)
Art. 57 van de Wet Medisch Begeleide voortplanting
Iedere persoon die in of voor een fertiliteitscentrum werkt en die op welke manier ook kennis neemt van informatie waarmee de donoren van gameten* kunnen worden geïdentificeerd, is gebonden door het beroepsgeheim en kan worden gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
(* gameten zijn zaad- en eicellen)
Deze situatie is al langer onhoudbaar, en dit om verschillende redenen. Onze wetgeving staat namelijk op gespannen voet met de mensenrechten. België neemt hoe langer hoe meer een geïsoleerde positie in binnen Europa, en de anonimiteit kan de facto niet meer worden gewaarborgd door de opkomst van internationale DNA-databanken. Alle wegen leiden dus naar de opheffing van de donoranonimiteit…
II. Wat zegt het Grondwettelijk Hof?
Donorkinderen blijven gelukkig niet bij de pakken zitten en ondernemen zelf acties tegen de huidige anonimiteitswaarborg. In deze zaak heeft een donorkind de wettelijke grondslag (in de MBV-wet en op grond van het medisch beroepsgeheim) van donoranonimiteit aangevochten voor de rechtbank door een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof uit te lokken, nadat het betrokken fertiliteitscentrum informatievrijgave over de donor geweigerd had.
In het arrest nr. 102/2024 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de bepalingen inzake het beroepsgeheim (art. 458 Sw.) en de anonimiteit van donoren in de MBV-wet (art. 57) niet bestaanbaar zijn met artikel 22 Gw. (en art. 8 EVRM) doordat zij het voor donorkinderen absoluut onmogelijk maken om enige niet-identificerende (bv. uiterlijke kenmerken) of identificerende (bv. naam) informatie betreffende hun donor te verkrijgen van het fertiliteitscentrum, ongeacht het belang dat zij inroepen en zelfs indien de donor met de opheffing van de anonimiteit zou instemmen. Het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven houdt immers een recht in op identiteit en persoonlijke ontwikkeling, en daaruit voortvloeiend een recht om zijn afstamming te kennen. De legitieme belangen van de donor nemen niet weg dat het kennen van zijn afkomst een bijzonder belangrijk aspect is van iemands identiteit. Het kind heeft zich ook nooit kunnen verzetten tegen de anonimiteit van de donor. Momenteel brengt de wetgever dus geen billijk evenwicht tot stand tussen de in het geding zijnde belangen, maar geeft hij een absolute voorrang aan de belangen van de donor, ten nadele van de belangen van het verwekte kind.
III. Wat zegt de wetgever (hopelijk) anno 2027?
Voor de huidige donorkinderen is het nog even wachten op de impact van het arrest, want het Grondwettelijk Hof handhaaft de gevolgen van de huidige wettelijke bepalingen tot op het ogenblik van de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving en uiterlijk tot en met 30 juni 2027. De wetgever is nu dus aan zet om voor die datum een regeling tot stand te brengen. Een regeling die wél een billijk evenwicht tot stand brengt tussen alle betrokken belangen en rechten. Hoe die regeling er moet uitzien, daar laat het Hof nog veel ruimte voor de wetgever.
Het staat aan de wetgever een wetgeving uit te werken met betrekking tot de toegang tot informatie betreffende de donor door een kind dat is geboren dankzij gedoneerde gameten, die een billijk evenwicht tot stand brengt tussen alle betrokken belangen en rechten, en in het bijzonder tussen het recht van het donorkind om zijn afkomst te kennen en het recht van de donor van gameten op de eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven.
Overweging B.10 van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 september 2024
De wetgever zal sowieso een onderscheid moeten maken tussen de toekomst en het verleden (voor en na de inwerkingtreding van de nieuwe wet). Voor de toekomst moet het uitgangspunt zijn dat donorkinderen toegang hebben tot informatie over hun donor. Er zal met andere woorden alleen gebruik gemaakt worden van donoren die er bij hun donatie mee akkoord gaan dat hun (identificerende en niet-identificerende) gegevens later kunnen worden vrijgegeven aan de kinderen geboren uit hun donatie. Ook de huidige donorkinderen mogen niet in de kou blijven staan in de nieuwe regeling. De belangenafweging is hier weliswaar complexer. Donoren die vóór de nieuwe wet – of minstens voor de uitspraak van het Hof – gedoneerd hebben, beschikken immers over de legitieme verwachting dat de regel van de anonimiteit waaronder zij hun donatie hebben verricht, hun bescherming blijft bieden. Er bestaan evenwel verschillende gradaties van ‘retroactiviteit’ die een billijk evenwicht tot stand kunnen brengen tussen de legitieme belangen van de donorkinderen en de legitieme verwachtingen van de donoren, bijvoorbeeld door vrijgave van informatie met toestemming van de donor.
Tot slot, als de wetgever faalt om tegen 30 juni 2027 een nieuwe regeling uit te werken, zal dat leiden tot grote rechtsonzekerheid voor alle betrokkenen. De wettelijke bepalingen zijn immers ongrondwettig. Falen is dus geen optie. Maar welke gegevens moeten de fertiliteitscentra dan vrijgegeven, en op welke manier moet dat gebeuren? De aanbevelingen in mijn onderzoek, die rekening houden met de verschillende belangen, kunnen alvast inspiratie bieden voor een hervorming van het wettelijk kader.