Naar aanleiding van de studiedag die op 2 februari plaatsvond in het Vlaams Parlement, over Boek 6, ontving het Instituut voor Verbintenissenrecht van de KU Leuven heel wat vragen. Op een aantal daarvan formuleren we op deze blog – met instemming van de vraagstellers – een begin van antwoord. Verneem je graag meer over het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht? Schrijf je dan in voor onze studiedag die plaatsvindt op vrijdag 27 september 2024 in Leuven.

Vraag

Stel dat mijn buurman met een vervuilende dieselwagen rondrijdt, en het onbetwist is dat hij door dat gebruik mijn schade (mee) veroorzaakt heeft. Schendt mijn buurman daarmee de algemene zorgvuldigheidsnorm (art. 6.6 BW), en kan de dieselwagen ook een gebrekkige zaak vormen in de zin van artikel 6.16 BW? De wagen biedt immers niet de milieu-veiligheid die we anno 2024 verwachten, reden waarom we zo’n wagen vandaag weren in lage emissiezones. Kan ik mij ook beroepen op de proportionele aansprakelijkheid, vervat in artikel 6.23 BW, om mijn buurman aansprakelijk te stellen in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee zijn fout tot de aansprakelijkheid bijgedragen heeft? Biedt artikel 6.18, §2 BW tot slot een grond om deze vorm van causale toerekening te temperen?

Begin van antwoord

Deze vraag doet denken aan een oud, niet-gepubliceerd vonnis van de politierechtbank van Brussel dat professor Hubert Bocken in zijn doctoraat bespreekt (Het aansprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, Bruylant, 1979, 88, nr. 55). Een wandelaar stelt een vordering in tegen een taxibestuurder wegens de hinder die hij ervaart door de overdreven hoeveelheid uitlaatgassen die de taxi produceert. Op basis van de aangereikte bewijselementen oordeelt de rechtbank dat de manifest overdreven zwarte rook inderdaad aanleiding heeft gegeven tot een lichte aantasting van de fysieke integriteit van het slachtoffer.

De vraag kunnen we ook in verband brengen met de meer recente ontwikkelingen rond klimaataansprakelijkheid. Nu de Belgische overheden voor hun nalatig klimaatbeleid aansprakelijk werden gesteld – het cassatieberoep is echter nog hangende – en nu ook bedrijven in toenemende mate voor de rechter gedaagd worden, rijst de vraag of het vervuilend gedrag van individuele burgers aanleiding kan geven tot klimaataansprakelijkheid. Actiegroepen zijn m.i. terecht terughoudend bij dit soort zaken. Het individueel responsabiliseren van burgers voor hun CO2-uitstoot lijkt contraproductief voor de klimaatzaak, dat een collectief probleem wil aankaarten. Gedaagden in klimaatzaken werpen wel vaak op dat de eisers zelf boter op het hoofd hebben aangezien ook zij aan de totale CO2-uitstoot bijdragen. De rechters weigeren steevast een eigen fout te zien in het uitstotend gedrag van individuele burgers. Voor hen geldt bij uitstek dat ze gewoon meedraaien in een economie die nu eenmaal nog veel fossiele brandstoffen gebruikt, zonder dat ze daar individueel veel aan kunnen veranderen.

In elk geval lijkt het welslagen van deze vordering vooral afhankelijk te zijn van de context. Terughoudendheid is gepast. Een succesvolle buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering veronderstelt in ieder geval dat de benadeelde een fout, een schade en een oorzakelijk verband tussen beide kan aantonen. Hierna ga ik op deze drie toepassingsvoorwaarden kort in.

Fout

De algemene zorgvuldigheidsnorm vereist niet dat iedereen hyper-milieubewust is. Gedrag moeten we toetsen aan dat van een normale burger, geen supermens. Indien de buurman zijn dieselwagen tijdig laat keuren en ook geen lage emissiezones binnenrijdt, lijkt er mij weinig grond te zijn om een fout vast te stellen. Artikel 6.16 BW – dat stelt dat de bewaarder van een zaak foutloos aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak – biedt dan ook niet zomaar een grond voor kwalitatieve aansprakelijkheid, aangezien dieselwagens in vele delen van ons land nog gebruikt (mogen) worden. In de stad mag je propere wagens verwachten (daar dienen lage emissiezones voor), maar op het platteland en in dorpskernen is het nog heel normaal om dieselwagens tegen te komen. De rechter zou de lat van milieubewustzijn te hoog leggen indien het gebruik van een dieselwagen tot aansprakelijkheid kan leiden. Produceert de auto manifest overdreven uitlaatgassen, zoals de zwarte rook van de taxi in het eerdere voorbeeld, dan komen deze aansprakelijkheidsgronden wel in het vizier.

Schade

Daarna stelt zich de vraag welke schade je precies lijdt. Indien een voorbijrijdende auto jouw fysieke integriteit op een aantoonbare wijze aantast, zoals in het voorbeeld van de taxi, kan een aansprakelijkheidsvordering slagen. Maakt jouw buurman jou consequent het leven zuur door zware uitlaatgassen richting jouw huis te sturen, dan kan je ook altijd een vordering voor burenhinder overwegen (art. 3.101 BW), aangezien je daarvoor geen buitencontractuele fout moet bewijzen. Wanneer je jouw buurman aansprakelijk wil stellen voor zijn bijdrage aan de klimaatverandering, dan moet je natuurlijk ook kunnen bewijzen dat je klimaatschade ondervindt. Bovenal zal je hier botsen op het moeilijke bewijs van een oorzakelijk verband.

Oorzakelijk verband

Indien de fout bewezen is en je inderdaad klimaatschade ervaart, zal je de fout van je buurman finaal nog causaal moeten linken aan jouw klimaatschade. Dat zal niet eenvoudig zijn. Precies om met gevallen van causale onzekerheid om te gaan, reikt de wetgever in Boek 6 handvaten aan. Eén daarvan is artikel 6.23 BW, dat de situatie voor ogen heeft waarbij de benadeelde een groep kan aanwijzen waartoe de schadeveroorzaker behoort, maar de schadeveroorzaker zelf niet individueel kan identificeren. De toelichting bij Boek 6 geeft het voorbeeld van de consument die schade lijdt door het gebruik van een bepaald product dat door meerdere bedrijven geproduceerd wordt, maar waarbij de consument de producent van het product dat hij gebruikte niet kan identificeren. Voor zo een geval voorziet de wetgever in een proportionele aansprakelijkheid, wat wil zeggen dat elke potentiële schadeveroorzaker aansprakelijk is in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee het feit waarvoor hij instaat de schade heeft veroorzaakt.

Indien meerdere soortgelijke feiten waarvoor verschillende personen aansprakelijk zijn de benadeelde hebben blootgesteld aan het risico op het ontstaan van de schade die zich heeft voorgedaan, maar niet kan worden aangetoond welk van deze feiten de schade heeft veroorzaakt, is elk van deze personen aansprakelijk in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee het feit waarvoor hij instaat de schade heeft veroorzaakt. Wie bewijst dat het feit waarvoor hij instaat geen oorzaak is van de schade, is evenwel niet aansprakelijk.

Art. 6.23 BW – Onzekerheid over de identiteit van de aansprakelijke – Alternatieve oorzaken

De vraag naar de toepassing van deze proportionele aansprakelijkheid in klimaatzaken stelt zich in de zaak van de Peruviaanse boer tegen het Duitse energiebedrijf RWE. Een Peruviaanse boer leeft in een dorp onder een gletsjer en een meer. Door de klimaatopwarming smelt de gletsjer en stijgt het debiet van het meer. Bijgevolg moet de boer een flinke som geld ophoesten voor het bouwen en verhogen van een dam om zo overstromingen in zijn dorp te voorkomen. Een deel van die kost wil de boer verhalen op RWE, een bedrijf dat historisch gezien verantwoordelijk is voor ongeveer 0,5% van de wereldwijde CO2-uitstoot. Op basis van de redenering die nu ook vervat zit in artikel 6.23 BW vraagt de boer 0,5% van de klimaatadaptatiekost. Academici wachten met belangstelling de uitspraak van het Duitse hof van beroep in Hamm af.

Op pagina 119 van de Toelichting bij Boek 6 lezen we dat artikel 6.23 BW “het meeste nut zal hebben in gevallen waar het aantal potentieel aansprakelijken beperkt is of waar de waarschijnlijkheid dat één onder hen de schade heeft veroorzaakt groot is”. Bij klimaatverandering, waar heel veel actoren aansprakelijk gesteld kunnen worden voor slechts een heel kleine fractie van de schade, ligt de toepassing van artikel 6.23 BW minder voor de hand. De eiser zal immers moeten aanvoeren met welke waarschijnlijkheid de buurman de klimaatschade heeft veroorzaakt. Aangezien die inschatting wetenschappelijk onmogelijk is, moet de rechter rekening houden met het respectieve belang van de activiteiten van de buurman. Technisch gezien haalt artikel 6.23 BW noch de toelichting bij deze bepaling een minimumpercentage aan. De kleinste bijdrage aan het klimaatprobleem kan in principe dus tot proportionele aansprakelijkheid leiden.

De vraagsteller voelt echter terecht aan dat er op dit punt nood is aan een billijkheidscorrectie op de proportionele aansprakelijkheid. Anders dan in België, zit die billijkheidscorrectie in Nederland ingebed in de wet zelf. Artikel 6.101 NBW, over proportionele aansprakelijkheid, bepaalt dat er “een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist”. Aangezien de toelichting bij Boek 6 getuigt van een grondige rechtsvergelijking met Nederland, kan die billijkheidscorrectie ook impliciet in artikel 6.23 BW gelezen worden. Een andere optie is om artikel 6.18, §2 BW a fortiori toe te passen op artikel 6.23 BW. Op grond van eerstgenoemde bepaling is het de rechter toegelaten om geen aansprakelijkheid te verbinden aan een feit hoewel het nochtans een noodzakelijke voorwaarde was, en dus de schade mee veroorzaakt heeft. De rechter kan de toepassing van de equivalentieleer uitzonderlijk afwijzen indien het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate ver verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de persoon die wordt aangesproken (over deze gecorrigeerde equivalentieleer, zie de blogpost “6 highlights over Boek 6”). Welnu, wanneer een redelijkheidscorrectie ten gunste van de aansprakelijke mogelijk is wanneer het oorzakelijk verband vaststaat, moet dat dan ook niet mogelijk zijn in gevallen waar het oorzakelijk verband onzeker is? Minstens per analogie zou artikel 6.18, §2 BW dus ook toepassing vinden. Eventueel kan de rechter, als laatste redmiddel, de vordering ook als rechtsmisbruik bestempelen.

Conclusie

Aansprakelijkheid voor een vervuilende wagen is een interessant vraagstuk dat ongetwijfeld nog aan belang zal winnen. Enkele hordes zijn echter al te vinden op het vlak van het aansprakelijkheid genererend feit en op het vlak van de schade. Wat het oorzakelijk verband betreft, lijkt artikel 6.23 BW in haar huidige bewoording de deur inderdaad open te zetten voor vergoeding van enorm kleine kansen. De rechtspraak zal op één of andere manier een billijkheidscorrectie moeten toepassen op het mechanisme van proportionele aansprakelijkheid.

Doctorandus aan het Instituut Verbintenissenrecht | Website | + posts

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *