In juni 2021 werd Vlaanderen opgeschrikt door het PFOS-schandaal. De pers rapporteerde uitgebreid over milieuvervuiling in een groot woongebied rond de fabriek van 3M Belgium in de Antwerpse haven. De chemische stof PFOS is een belangrijke component in het productieproces van 3M Belgium, vanwege zijn water-, vet- en vuilafstotende eigenschappen. Indien mensen PFOS in hun lichaam opnemen, kan dat de hormoonbalans verstoren en de kans op groeistoornissen en kankers verhogen. Al snel werd ook de rol van de bevoegde overheden in deze affaire in vraag gesteld. Op 16 juni 2021 richtte het Vlaamse Parlement een Parlementaire Onderzoekscommissie op, met de opdracht om onder meer de verantwoordelijkheid van de bevoegde ministers na te gaan. Het finale rapport duidt geen specifieke verantwoordelijken aan, maar stelt wel vast dat de overheid niet in staat bleek de inwoners van Vlaanderen op een doeltreffende manier tegen de chemische vervuiling te beschermen. Op 25 januari 2022 trekken drie verenigingen naar de rechtbank tegen enkele betrokken overheidsinstanties. De Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel stelt het Vlaamse Gewest en de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) nu aansprakelijk. Het vonnis van 19 september 2024 vertrekt van een uitgebreid feitenrelaas en is een leestip voor zij die de hele affaire eens willen overschouwen in een bevattelijk en onafhankelijk rapport. Met het nodige voorbehoud, aangezien er nog hoger beroep tegen de beslissing kan aangetekend worden, bespreek ik in deze blogpost de meest opmerkelijke juridische aspecten.

Ontvankelijkheid

De overheidsinstanties stellen de ontvankelijkheid van de vorderingen van de drie verenigingen in vraag. Zij zouden geen persoonlijk belang hebben bij de vordering in de zin van artikel 17, lid 1 Ger.W. Sinds 1982 luidt het uitgangspunt van de Eikendaeldoctrine van het Hof van Cassatie dat een vereniging persoonlijke schade moet aantonen opdat haar vordering ontvankelijk zou zijn. Recent bevestigde het Hof van Cassatie dat uitgangspunt nogmaals in een zaak aangespannen door dierenrechtenorganisaties. De rechtbank hanteert een meer flexibele interpretatie van het belangvereiste uit artikel 17 Ger.W. Het persoonlijk belang in de zin van artikel 17, lid 1 Ger.W. slaat volgens de rechtbank op het voordeel dat de vordering beoogt, en niet op het bestaan van schade. De vraag of de eisers effectief schade lijden, behoort tot de beoordeling van de gegrondheid van de vordering. Het procedurele belang bevindt zich in het feit dat de gevorderde remedie de vereniging kan helpen bij het nastreven van haar statutaire doeleinden. De daarbij horende vordering tot schadevergoeding is in ieder geval ontvankelijk, aangezien het verwerven van enig geldelijk voordeel de positie van de eiser natuurlijk altijd ten goede komt.

Fout

Volgens eisende partijen begingen de overheden een fout onder meer door een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Ze argumenteren dat de overheidsinstanties een informatieplicht geschonden hebben door de PFOS-vervuiling en door haar gevaren niet tijdig aan het publiek te communiceren. Ook verwijten ze de overheidsinstanties dat ze te lang gewacht hebben met het verrichten van grondig onderzoek en het nemen van schadebeperkende maatregelen. De eisende partijen moeten bewijzen dat de verwerende partijen zich niet hebben gedragen als een voorzichtige en redelijke overheid in dezelfde omstandigheden geplaatst. De rechtbank oordeelt genuanceerd door haar motivatie in drie delen op te splitsen: de periode vóór september 2017, de periode na juni 2021 en de periode daartussen.

In de periode vóór 2017 aanvaardt de rechtbank dat de overheden te weinig gegevens voorhanden hadden om de concrete omvang van de PFOS-vervuiling en de toepasselijke risiconormen in te schatten. In de periode na 2021 stelt de rechtbank vast dat de overheden wel als een voorzichtige en redelijke overheid communiceren, maatregelen treffen en bloedonderzoek bevelen.

De fout van de overheidsinstanties bevindt zich in de periode tussen september 2017 en juni 2021. Het toxicologisch rapport van professor Jan Tytgat, dat de overheden vanaf 21 september 2017 konden inkijken, bevat duidelijke indicaties van de ernst van de aanwezige vervuiling en de toepasselijke menselijke risicogrenzen. Het rapport wijst ook duidelijk op de gezondheidsrisico’s bij bijvoorbeeld het eten van eieren of groenten gekweekt in besmette zones. In die omstandigheden zou een voorzichtige en redelijke overheid gepaste maatregelen hebben genomen om het risico beter in kaart te brengen, het in te dijken en de nadelige gevolgen ervan te verminderen, aldus de rechtbank. In juni 2021, nadat de affaire onder de aandacht van de pers was gekomen, reageerde de overheid wel gepast, maar te laat. Het uitblijven van doelgerichte maatregelen werd tijdens die periode stelselmatig problematischer, gelet op de toenemende wetenschappelijke kennis en Europese regelgeving omtrent PFOS.

Het verweer van de overheidsinstanties

Het verweer van de overheden dat er verschillende beleidsredenen waren om nog niet te communiceren, mag niet baten. Zelfs rekening houdende met de politieke beoordelingsruimte die overheden krijgen, valt volgens de rechtbank niet te verantwoorden dat de maatregelen pas na 2021 genomen werden, nadat er een schandaal in de pers ontstond. Ook het argument dat het in 2017 niet absoluut zeker was dat de gezondheid van de inwoners in Zwijndrecht aangetast werd, volstaat niet als verweer. Het voorzorgsbeginsel, verankerd in artikel 1.2.1, §2 DABM, verhindert dat de afwezigheid van absolute zekerheid de overheid ontslaat van de verplichting om gepaste maatregelen te treffen. Tot slot schuiven de overheden naar voren dat ze wel degelijk verschillende onderzoeken in de tussentijd bevolen hadden. De rechtbank oordeelt echter dat die onderzoeken ofwel niet pertinent ofwel niet voorspoedig genoeg waren. De keuze van de overheden om tussen september 2017 en juni 2021 het publiek niet te informeren, geen maatregelen af te kondigen en geen spoedig bloedonderzoek en bodemonderzoek te verrichten, vormt dus een schending van de zorgvuldigheidsnorm in de zin van artikel 1382 oud BW.

Schade en oorzakelijk verband

Twee verenigingen voeren aan dat ze morele schade leden omdat ze aangetast zijn in hun mogelijkheden om het milieu te verdedigen. De rechtbank stelt inderdaad vast dat de verenigingen zijn aangetast in de realisatie van hun statutaire milieudoelstellingen. De derde vereniging voert aan reputatieschade te hebben geleden. Door het foutief overheidshandelen heeft de vereniging onbewust foute en onvolledige informatie verspreid onder haar leden, wat haar eer en goede naam aangetast heeft. De rechtbank stelt het bestaan van persoonlijke schade vast. Bij gebrek aan concrete gegevens wordt deze schade begroot op het door eisers gevorderde symbolische bedrag van één euro voor de drie eisende partijen.

Conclusie

Het valt niet uit te sluiten dat de veroordeelde overheden tegen de beslissing in hoger beroep gaan. Voor juristen die in het milieuaansprakelijkheidsrecht thuis zijn, gaat het vonnis op een interessante en verfrissende manier om met enkele moeilijke thema’s. Vooral bij het oordeel over de fout past de rechtbank het voorzorgsbeginsel op een bijzonder interessante en genuanceerde wijze toe. Wordt vervolgd!

Doctorandus aan het Instituut Verbintenissenrecht | Website | + posts

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *