De benadeelde van een in het verkeer gebracht gebrekkig product baseert zijn vordering tot vergoeding van de veroorzaakte schade jegens de producent, invoerder of leverancier niet zelden op verschillende rechtsgronden. Zo beroept hij zich naast het specifieke regime van productaansprakelijkheid, ingevoerd door Richtlijn 85/374/EEG (omgezet in de Wet Productaansprakelijkheid van 25 februari 1991, thans artikelen 6.41 tot 6.55 BW), vaak op de buitencontractuele foutaansprakelijkheid. Hierdoor kunnen coördinatieproblemen ontstaan tussen deze verschillende aansprakelijkheidsregimes. Deze blogpost, die steunt op een meer uitvoerige bijdrage te verschijnen in het TBBR, onderzoekt de vraag of en in hoeverre het geharmoniseerde stelsel van objectieve productaansprakelijkheid zich ertegen verzet dat de benadeelde van een in het verkeer gebracht gebrekkig product ten aanzien van een deelnemer aan het productie- en distributieproces schadevergoeding vordert op grond van de gemeenrechtelijke buitencontractuele foutaansprakelijkheid. Het cassatiearrest van 14 maart 2024 staat hierbij centraal, dat op die vraag een duidelijk antwoord biedt.

Objectieve aansprakelijkheid voor gebrekkige producten

De Wet Productaansprakelijkheid bevat een specifiek stelsel van aansprakelijkheid van de producent of de persoon die met hem wordt gelijkgesteld voor schade veroorzaakt door gebrekkige producten. Het belangrijkste voordeel van dit regime is dat de bewijslast wordt vereenvoudigd. De benadeelde moet immers geen fout van de aangesprokene aantonen, maar krijgt een recht op vergoeding zodra hij bewijst dat hij onder de regeling vallende schade heeft geleden die werd veroorzaakt door een gebrekkig product. Een product is gebrekkig indien het niet de veiligheid biedt die men mag verwachten, hierbij rekening houdend met alle omstandigheden, waaronder de presentatie van het product, het redelijkerwijze voorzienbare gebruik van het product en het ogenblik waarop het product in het verkeer is gebracht. Het aansprakelijkheidscriterium is dus uitsluitend het in het verkeer brengen van een gebrekkig product, zonder dat een fout van de aangesproken persoon vereist zou zijn. Het gaat dus om een regime van foutloze of objectieve aansprakelijkheid.

De toepassing van het stelsel van objectieve productaansprakelijkheid is echter onderworpen aan dwingende voorwaarden, die niet gelden bij de toepassing van de gemeenrechtelijke foutaansprakelijkheid. Ten eerste is de productaansprakelijkheid volledig gebaseerd op de aansprakelijkheid van de producent. Slechts onder bepaalde voorwaarden worden de invoerder of de leverancier met de producent gelijkgesteld. Ten tweede gelden onder het stelsel van productaansprakelijkheid beperkingen inzake de vergoedbare schade. Schade aan goederen, andere dan het gebrekkige product zelf, die gewoonlijk bestemd zijn voor privégebruik en door de benadeelde hoofdzakelijk ook zo zijn gebruikt, wordt slechts vergoed in de mate dat deze een franchise van 500 EUR overstijgt. Ten slotte moet een vordering op grond van de productaansprakelijkheid worden ingesteld binnen een kortere verjaringstermijn van drie jaar te rekenen vanaf de dag waarop de benadeelde kennis had of redelijkerwijze moest hebben van de schade, het gebrek, het causaal verband tussen beide en de identiteit van de aan te spreken persoon. Bovendien kan de vordering niet meer worden ingesteld na een vervaltermijn van tien jaar sinds het ogenblik waarop het product door de aangesproken persoon in het verkeer werd gebracht.

Gemeenrechtelijke buitencontractuele foutaansprakelijkheid wegens onzorgvuldigheid
a. Het in het verkeer brengen van een gebrekkig product als onrechtmatige daad

Het heeft voor de benadeelde van een gebrekkig product dus voordelen om zijn vordering tot schadevergoeding op het gemeenrechtelijke stelsel van buitencontractuele aansprakelijkheid te baseren, om te kunnen ontsnappen aan de dwingende voorwaarden onder het regime van productaansprakelijkheid. Het grote nadeel van een beroep op de gemeenrechtelijke foutaansprakelijkheid is evenwel dat op de benadeelde een zwaardere bewijslast rust. Hij moet immers een fout van de aangesprokene aantonen, een schade en een oorzakelijk verband tussen beide. Vereist is dus dat een fout (conceptiefout, fabricagefout, instructiefout of fout gedurende de productbewaking) van de schadeverwekker op een toerekenbare wijze een gebrek in het product (en dus de schade) heeft veroorzaakt. Er is een foutieve gedraging van de aangesprokene vereist. Bij de foutbeoordeling is de voorzienbaarheid van de schade essentieel. De aangesprokene handelt onzorgvuldig indien hij, gelet op een redelijkerwijze voorzienbaar risico, niet de gepaste voorzorgsmaatregelen neemt om het risico te beperken. Nu de benadeelde doorgaans weinig inzicht heeft in de gebruikte, vaak technisch complexe, conceptie- en fabricageprocessen, zal het voor hem niet eenvoudig zijn om aan te tonen dat een normaal zorgvuldige producent, in dezelfde omstandigheden geplaatst, zich anders zou hebben gedragen.

Om tegemoet te komen aan die bewijsmoeilijkheden voor de benadeelde, aanvaardt de Belgische lagere rechtspraak traditioneel regelmatig de foutaansprakelijkheid van de producent, invoerder of leverancier wegens onzorgvuldigheid, op basis van de enkele vaststelling dat deze een gebrekkig product op de markt heeft gebracht of heeft geleverd. Het in het verkeer brengen van een gebrekkig product maakt dus op zich reeds een onrechtmatige daad uit wegens inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm, ook al staat niet vast dat de betrokkene het gevaar of het gebrek kende of had moeten kennen en had moeten vermijden. Er is dus sprake van een praetoriaans regime van ‘quasi-objectieve’ aansprakelijkheid. Ook in de Franse en Duitse rechtsstelsels werd een gelijkaardig praetoriaans regime ontwikkeld.

b. Verenigbaarheid met de Richtlijn Productaansprakelijkheid

De vraag rijst of deze verruiming van de gemeenrechtelijke buitencontractuele foutaansprakelijkheid tot een quasi-objectieve aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door in het verkeer gebrachte gebrekkige producten, verenigbaar is met de Richtlijn Productaansprakelijkheid. Met betrekking tot het naast elkaar bestaan van de verschillende aansprakelijkheidsregimes bepaalt artikel 13 van de Richtlijn: “deze richtlijn laat de rechten die de gelaedeerde ontleent aan het recht inzake contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid onverlet.” Traditioneel werd hieruit afgeleid dat de Wet Productaansprakelijkheid een eerbiedigend of aanvullend karakter heeft ten aanzien van het nationale gemene aansprakelijkheidsrecht. De rechter zou naast de productaansprakelijkheid ook onbeperkt andere nationale gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregimes mogen toepassen op vorderingen gericht tegen de producent, invoerder of leverancier tot vergoeding van schade veroorzaakt door een gebrekkig product. Die andere aansprakelijkheidsregimes streven immers eenzelfde doelstelling als de Richtlijn na, met name een doeltreffende bescherming van de consument, waardoor zij niet met de Richtlijn in strijd zouden zijn.

In het cassatiearrest van 14 maart 2024 neemt het Hof echter afstand van die traditionele benadering, omdat zij moeilijk te verzoenen lijkt met de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de uitleg van artikel 13 Richtlijn Productaansprakelijkheid. In drie kernarresten van 25 april 2002 (C-52/00, C-154/00 en C-183/00) oordeelt het Hof van Justitie immers dat het hoofddoel van de Richtlijn erin bestaat, door middel van een maximumharmonisatie, de verschillen weg te werken tussen nationale aansprakelijkheidsstelsels voor schade veroorzaakt door gebrekkige producten, om de onvervalste mededinging tussen de marktdeelnemers te waarborgen en het vrij verkeer van goederen te vergemakkelijken. Het is de lidstaten niet toegestaan om inzake de door de Richtlijn geregelde kwesties strengere maatregelen vast te stellen ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument. Het Hof van Justitie oordeelt dat artikel 13 van de Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het door de Richtlijn ingevoerde stelsel niet de toepassing uitsluit van andere stelsels van contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid “die op een andere grondslag berusten, zoals de aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken of onrechtmatige daad”.

In zijn arrest van 14 maart 2024 leidt het Hof van Cassatie terecht uit die rechtspraak van het Hof van Justitie af dat, zodra de grondslag van de aansprakelijkheid erin bestaat dat een gebrekkig product in het verkeer werd gebracht dat schade heeft veroorzaakt, d.i. dezelfde inhoudelijke, geharmoniseerde grondslag als die van de Richtlijn, de producent en de leverancier slechts aansprakelijk kunnen worden gesteld en de benadeelde slechts vergoeding kan krijgen binnen de voorwaarden van de Wet Productaansprakelijkheid. Dat de vordering tot schadevergoeding op een andere formele grondslag berust, namelijk de buitencontractuele foutaansprakelijkheid wegens schending van de zorgvuldigheidsnorm door het louter in het verkeer brengen van een gebrekkig product, die de benadeelde een hogere bescherming zou kunnen bieden, staat hieraan niet in de weg. Het Hof van Cassatie oordeelt dat de Wet Productaansprakelijkheid het stelsel van buitencontractuele foutaansprakelijkheid slechts onverlet laat voor zover de aansprakelijkheid op een andere inhoudelijke grondslag berust, dit is op een onrechtmatige daad die niet louter erin bestaat een gebrekkig product in het verkeer te hebben gebracht. Dit arrest is in lijn met recente rechtspraak van het Franse Hof van Cassatie, dat in dezelfde zin oordeelt.

Binnen het geharmoniseerde domein van de Richtlijn Productaansprakelijkheid zal de benadeelde dus daadwerkelijk moeten bewijzen dat de aangesprokene zich niet heeft gedragen zoals een normaal zorgvuldig persoon geplaatst in dezelfde omstandigheden, om een beroep te kunnen doen op de buitencontractuele foutaansprakelijkheid. De schade moet hierbij redelijkerwijs voorzienbaar zijn geweest. Dit bewijs zal voor de benadeelde, zoals gezegd, niet eenvoudig zijn. De beoordeling van de schending van de zorgvuldigheidsnorm gebeurt in het licht van alle concrete omstandigheden. Er is sprake van een fout indien vaststaat dat de aangesprokene het gevaar of het gebrek kende of had moeten kennen en had moeten vermijden. De regelen van het goede vakmanschap en het al dan niet handelen in overeenstemming met de techniek zullen bepalend zijn. Ook de verplichting om potentiële benadeelden te waarschuwen, maakt deel uit van de zorgvuldigheidsnorm. Er zal eveneens sprake zijn van een onzorgvuldigheid indien een onveilig product op de markt wordt gebracht zonder dat voldoende, passende voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Buiten het geharmoniseerde domein van de Richtlijn kan het stelsel van de buitencontractuele foutaansprakelijkheid (met inbegrip van het praetoriaanse stelsel van quasi-objectieve aansprakelijkheid) echter onverkort worden toegepast. Dit is het geval voor schade toegebracht aan voor beroepsmatig gebruik bestemde en voor dat doel gebruikte producten of aan het gebrekkige product zelf, die niet onder de toepassingssfeer van de Richtlijn vallen. Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheid van personen die in een andere hoedanigheid dan als deelnemer aan het productie- en distributieproces een band hebben met het gebrekkige product of voor een situatie waarin het product nog niet in het verkeer is gebracht. Het Hof van Justitie preciseert immers dat de Richtlijn geen uitputtende harmonisatie beoogt op alle andere vlakken dan de punten die erin geregeld zijn en dat de lidstaten op die vlakken de volle vrijheid behouden om een afwijkend aansprakelijkheidsregime te bepalen.

Meer weten?

Voor een meer uitvoerige uiteenzetting verwijs ik naar mijn bijdrage in het TBBR. Hierin bespreek ik ook de verhouding van het geharmoniseerde stelsel van productaansprakelijkheid tot de gemeenrechtelijke buitencontractuele foutaansprakelijkheid wegens inbreuk op de wetgeving inzake productveiligheid (verankerd in Boek IX WER) en tot de gemeenrechtelijke buitencontractuele aansprakelijkheid van bewaarders voor gebrekkige zaken.

Referendaris bij het Hof van Cassatie | Website | + posts