De inwerkingtreding van het nieuwe aansprakelijkheidsrecht nadert met rasse schreden. Op deze blog kon u al lezen over de gewijzigde samenloopregeling en de bepalingen over herstel van schade in natura. Om uw kennis over Boek 6 verder op te krikken kan u op 27 september (online) deelnemen aan de studiedag over Boek 6 georganiseerd door het Instituut voor Verbintenissenrecht. In afwachting daarvan lichten we hierna op beknopte wijze alvast 6 highlights van Boek 6 toe.

1. Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen

Opdat een minderjarige persoonlijk aansprakelijk is, past de rechtspraak vandaag artikel 1382 oud BW toe. De discussie spitst zich hierbij doorgaans toe op de vraag of de minderjarige de jaren des onderscheids heeft bereikt, en dus of de minderjarige schuldbekwaam is. Vandaag ligt die grens van schuldbekwaamheid principieel op zeven jaar. Door het soevereine oordeel van de rechter is dat evenwel geen vaste regel, wat de rechtszekerheid in het gedrang kan brengen. In Boek 6 perkt de wetgever die beoordelingsvrijheid nu in en kiest hij voor een vaste leeftijdsgrens: (pas) vanaf 12 jaar kan een minderjarige persoonlijk aansprakelijk gesteld worden (art. 6.10, lid 1 BW); onder die leeftijdsgrens is de minderjarige niet aansprakelijk (art. 6.9 BW).

Maar de rechter behoudt ook bij minderjarigen vanaf 12 jaar een belangrijke beoordelingsbevoegdheid, in de zin dat hij de schadevergoeding die de minderjarige verschuldigd is kan verminderen of zelfs helemaal kwijtschelden (art. 6.10, lid 2 BW). De rechter doet uitspraak naar billijkheid, rekening houdend met de omstandigheden en met de economische en financiële toestand van de partijen. Met deze matigingsbevoegdheid wenst de wetgever te vermijden dat de minderjarige zijn toekomst door een eenmalige jeugdzonde al te zwaar hypothekeert. Onder meer de zwaarte van de fout en de financiële draagkracht van partijen spelen een rol bij de beoordeling. Wanneer de minderjarige verzekerd is, geldt het bedrag gedekt door de verzekering als ondergrens voor de vergoeding (art. 6.10, lid 3 BW).

Ook de (kwalitatieve) aansprakelijkheid van ouders voor hun minderjarige kinderen ondergaat in Boek 6 een wijziging. Onder toepassing van het oude aansprakelijkheidsrecht hanteert artikel 1384, lid 2 oud BW een dubbel foutvermoeden in hoofde van de ouders, namelijk een fout in toezicht en een fout in opvoeding. Dit dubbel foutvermoeden is evenwel weerlegbaar. Kunnen de ouders de rechter overtuigen dat zij zorgvuldig toezicht hebben gehouden én dat zij hun kind ook goed hebben opgevoed, dan zijn zij van hun aansprakelijkheid bevrijd. Net zoals de term ‘jaren des onderscheids’ geeft ook de invulling van het begrip ‘goede opvoeding’ vandaag aanleiding tot rechtsonzekerheid, waarbij de persoonlijke opvattingen van de rechter vaak doorwegen. Om hieraan te verhelpen, schuift de wetgever ook hier een vaste leeftijdsgrens naar voren. Ouders zijn aansprakelijk voor het gedrag van hun minderjarig kind, maar tot de leeftijd van zestien jaar kunnen zij deze aansprakelijkheid niet langer weerleggen. Pas wanneer de minderjarige zestien jaar is geworden, gelijkt de nieuwe regeling op de oude, en kunnen ouders van hun aansprakelijkheid ontsnappen door aan te tonen dat de schade niet te wijten is aan hun fout (art. 6.12 BW). Merk trouwens op dat de wetgever ook het persoonlijke toepassingsgebied gevoelig verruimd heeft: het is niet langer enkel de vader en de moeder die kwalitatief aansprakelijk gesteld kunnen worden, maar zowel ouders als adoptanten, voogden en pleegzorgers, voor zover zij tenminste het gezag hebben over de persoon van de minderjarige.

2. Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen

Onder het oud aansprakelijkheidsrecht kennen we drie kwalitatieve aansprakelijkheidsgronden: ouders, aanstellers en onderwijzers. Met artikel 6.13, lid 1 BW creëert de wetgever een nieuwe grond van kwalitatieve aansprakelijkheid. Vanaf 1 januari 2025 kan ook elke persoon aansprakelijk gesteld worden die belast is om op globale en duurzame wijze de levenswijze van andere personen te organiseren en te controleren voor de schade die deze laatsten aan derden veroorzaken. In tegenstelling tot wat het geval is voor minderjarigen jonger dan 16 jaar (supra), kan de toezichthouder zijn aansprakelijkheid wel altijd weerleggen door aan te tonen dat de schade niet te wijten is aan een fout in het toezicht van zijn kant. Belangrijk voor de toepassing van deze bepaling is dat het organiseren van de levenswijze niet van korte duur mag zijn en ook niet beperkt mag zijn tot één enkel aspect van het dagelijkse leven. Zo vallen jeugdverenigingen en onthaalmoeders in principe niet onder de toepassing van dit artikel, maar instellingen voor geesteszieken of gesloten instellingen voor minderjarigen wel. Het is aan de rechter om in concreto na te gaan of er sprake is van een globale en duurzame wijze van organisatie.

3. Gecorrigeerde equivalentieleer

Wenst een benadeelde een persoon aansprakelijk te stellen voor de schade die hij lijdt, dan moet de benadeelde naast het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade ook een oorzakelijk verband tussen beide aantonen. Om uit te maken of een feit in oorzakelijk verband staat met de schade gaat de rechter na of het feit een noodzakelijke voorwaarde is geweest voor de schade zoals die zich in concreto heeft voorgedaan. Denkt de rechter het feit weg en stelt hij vast dat de schade zich niet op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan, dan is er een oorzakelijk verband tussen het feit en de schade (art. 6.18, §1 BW). In principe zijn naar Belgisch recht alle oorzaken gelijkwaardig of equivalent, waardoor alle schadeverwekkers ook in solidum aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de gehele schade.

Een onverkorte toepassing van deze equivalentieleer heeft ook een keerzijde. Heeft een persoon door zijn handelen/nalaten slechts een heel beperkte rol gespeeld in de totstandkoming van de schade, dan zal hij in principe mee instaan voor het schadeherstel. Denk aan de taxichauffeur die door zijn nalatigheid zijn klant laattijdig oppikt, waardoor deze laatste een latere vlucht moet nemen die neerstort. Is het redelijk om de taxichauffeur mee te laten opdraaien voor het overlijden van zijn klant? In gevallen waar het kennelijk onredelijk is om de schade toe te rekenen aan de aangesproken persoon die het feit begaan heeft, brengt de wetgever in Boek 6 een correctie aan op de equivalentieleer. Uitzonderlijk kan de rechter vanaf 1 januari 2025 ervoor kiezen geen aansprakelijkheid te verbinden aan deze, nochtans, noodzakelijke voorwaarden (art. 6.18, §2 BW). De term ‘kennelijk’ wijst erop dat de rechter zich terughoudend moet opstellen. Bij deze beoordeling wordt in het bijzonder rekening gehouden met het onwaarschijnlijke karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het tot aansprakelijkheid leidende feit en met de omstandigheid dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade, zo expliceert de wetgever in artikel 6.18, §2 BW.

4. Winstafdracht

Soms levert een fout de aansprakelijke grote winsten op. Denk aan het geval waarbij een aansprakelijke het recht op privacy van de benadeelde schendt, en daardoor heel wat van zijn eigen tijdschriften kan verkopen. In een dergelijk geval is de schadevergoeding die de aansprakelijke moet betalen vaak beperkt tot een symbolische vergoeding voor de geleden extra-patrimoniale schade, en is deze te betalen schadevergoeding in elk geval vele malen kleiner dan de gerealiseerde winst. Onrechtmatig gedrag mag evenwel niet lonen. Precies daarom kan de rechter in de toekomst, naast een vergoeding van de geleden schade, ook (een deel van) de door de aansprakelijke gerealiseerde nettowinst aan de benadeelde toekennen (art. 6.31, §3 BW). Deze bijkomende mogelijkheid bestaat enkel voor zover de aansprakelijke opzettelijk en met de bedoeling om winst te realiseren een inbreuk heeft gemaakt op een persoonlijkheidsrecht van de benadeelde of zijn eer of reputatie heeft aangetast. De rechter heeft een brede beoordelingsmarge bij het opleggen van deze vergoeding. Zo kan hij rekening houden met de toestand van de partijen. Als de benadeelde zeer vermogend is en de aansprakelijke zich in een financieel zwakke positie bevindt, zal het opleggen van winstafdracht minder waarschijnlijk zijn.

5. Toekenning rente

Wanneer het slachtoffer in zijn fysieke of psychische integriteit is aangetast, zal hij vaak gedurende een langere periode schade ondervinden. Denk aan slachtoffers van verkeersongevallen die levenslang (beperkt) invalide zijn. Het principe van integraal schadeherstel maakt dat zij ook moeten vergoed worden voor hun toekomstige schade. Daarbij zal (de verzekeraar van) de schadeverwekker vaak aandringen op de uitbetaling, in één enkele keer, van een groot bedrag waarmee het slachtoffer dan de rest van zijn leven moet toekomen. Die wijze van uitbetaling houdt risico’s in. De wetgever vreest in zo’n geval met name dat de benadeelde het kapitaal snel kan verkwisten, terwijl het precies bedoeld is om de schade te herstellen die in de tijd voortduurt. Gelet op dit risico laat de wetgever de rechter voortaan toe om een rente op te leggen ook al wordt zij niet gevorderd (art. 6.34, lid 2 BW). Bij de toekenning van toekomstige schade die het gevolg is van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit is het de rechter dus toegelaten om af te wijken van het beschikkingsbeginsel. De rechter heeft deze mogelijkheid, zo lezen we in artikel 6.34, lid 2 BW, wanneer doorslaggevende motieven in verband met de bescherming van de benadeelde dit verantwoorden.

6. Bevel of verbod

Een laatste opmerkelijke nieuwigheid treffen we aan in artikel 6.40 BW: het opleggen van een rechterlijk bevel of verbod gericht op het doen naleven van een wettelijke bepaling. De rechter kan dit bevel of verbod opleggen voordat de schade zich voordoet. Daartoe is vereist dat er een vaststaande of ernstig dreigende schending van een specifieke wettelijk gedragsregel voorligt én dat er daardoor een aantasting van de zaken of fysieke integriteit zal zijn. Deze bepaling laat toekomstige benadeelden dus toe om proactief op te treden om zo een schadeverwekkende handeling in de toekomst af te weren.

Postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut voor Verbintenissenrecht KU Leuven | Website | + posts
Doctorandus aan het Instituut voor Verbintenissenrecht KU Leuven | + posts