In het contractenrecht duikt de kennisgeving regelmatig op. Denk aan de contractopzegging of -ontbinding, aan een factuur of ingebrekestelling. Kenmerkend voor de kennisgeving is dat zij een weg aflegt van de ene contractspartij naar de andere. Hoewel de wetgever de term in artikel 1.5 BW voor het eerst gedefinieerd heeft, liet hij na een algemene theorie over de kennisgeving uit te tekenen. Voornoemd artikel gaat enkel in op het ogenblik dat een kennisgeving uitwerking krijgt (i.e. tijdstip van kennisname). Daarnaast benadrukt dit artikel nog dat de toestemming van de bestemmeling vereist is bij elektronische kennisgevingen. Eenzelfde ‘fragmentarische’ beeld komen we in de Belgische rechtsleer tegen, waar de kennisgeving steeds een figurantenrol speelt en enkel als uitloper van een andere rechtsfiguur besproken wordt.

Probleemstelling

Die beperkte aandacht valt moeilijk te rijmen met de verstrekkende gevolgen die doorgaans aan een kennisgeving verbonden zijn. Een kennisgeving is er vaak op gericht de bestemmeling te informeren dat hij iets niet langer mag doen of dat hij voortaan op een bepaalde wijze moet handelen. Zo is een schuldenaar na ontvangst van een ingebrekestelling ertoe gehouden zijn verbintenis na te komen. Zo weet een huurder die een opzeg ontvangt dat hij het goed weldra aan de verhuurder ter beschikking moet stellen. Het gebrek aan algemeen regime is ook verrassend gelet op de vele problemen van algemene aard die bij een kennisgeving kunnen rijzen. Heel wat problemen hebben betrekking op de figuur van de kennisgeving zelf, en zijn niet specifiek voor de rechtsfiguur waarvan de kennisgeving een uitloper vormt. Het zijn precies deze algemene vraagstukken waarop ik in mijn doctoraat ben ingegaan, en waarvan ik er hierna enkele oplijst.

§1. Functies

In het contractenrecht vertoont de kennisgeving een grote verwevenheid met de eenzijdige mededelingsplichtige rechtshandeling. Een rechtshandeling is mededelingsplichtig wanneer de auteur ervan zijn wil aan iemand ter kennis moet brengen opdat zijn wil uitwerking kan krijgen. Bij niet-mededelingsplichtige rechtshandelingen daarentegen treedt het door de auteur van de rechtshandeling beoogde rechtsgevolg in door de enkele wilsuiting. Door een te felle focus op het onderscheid tussen beide rechtshandelingen kan de indruk ontstaan dat een kennisgeving bij niet-mededelingsplichtige rechtshandelingen niet aan de orde is. Of nog, dat een kennisgeving altijd de uitloper van een rechtshandeling vormt. Beide indrukken kloppen niet. Ook bij niet-mededelingsplichtige rechtshandelingen kan een kennisgeving aan de orde zijn. Denk aan de enac. Hoewel het om een niet-mededelingsplichtige rechtshandeling gaat, dringt een kennisgeving zich ook hier uitzonderlijk op. Ook wanneer geen rechtshandeling in het spel is, kan de kennisgeving een rol spelen. Denk aan een opschortende voorwaarde. Realiseert de toekomstige gebeurtenis zich, dan wordt de verbintenis automatisch opeisbaar, zonder dat één van de partijen een beslissing moet nemen (en deze ter kennis brengen). Toch is een kennisgeving ook hier vaak wenselijk om een partij te informeren dat de verbintenis opeisbaar is geworden/komen te vervallen.

Een kennisgeving in het contractenrecht is er met andere woorden niet altijd op gericht om een bepaald rechtsgevolg te doen intreden. De kennisgeving is vaker declaratief van aard, wat wil zeggen dat zij enkel meedeelt dat een bepaald rechtsgevolg op een eerder ogenblik is ingetreden. De aard van deze declaratieve kennisgeving werd nooit eerder onderzocht, hoewel dit type kennisgeving bij heel wat rechtsfiguren in het contractenrecht (zoals overmacht, het derdenbeding…) opduikt.

§2. Vorm en inhoud

In principe zijn contractspartijen vrij te beslissen in welke vorm zij hun kennisgeving verzenden. In een aantal gevallen staat deze vormvrijheid onder druk. Zo is het gebruik van een stilzwijgende kennisgeving soms verboden. Een toepassing treffen we aan bij conventionele subrogatie op initiatief van de schuldeiser: in dat geval is de schuldeiser verplicht zijn instemming met de subrogatie uitdrukkelijk te betuigen. Vaker nog stelt de wetgever het gebruik van een geschrift verplicht. In al deze gevallen rijst de vraag naar de verklaring van deze gebodsbepalingen. In mijn doctoraat ga ik op zoek naar de functies achter deze vormvereisten, wat me ook toeliet iets te zeggen over de gewenste sanctionering bij een miskenning van de vorm.

Ook inhoudelijk rijzen regelmatig dezelfde soort vragen. Enkele voorbeelden. Soms moet de kennisgeving een motivatie bevatten. In dat geval rijst vaak de vraag of een schuldeiser zijn kennisgeving naderhand nog met nieuwe motieven mag aanvullen. In mijn doctoraat ga ik ook in op de vraag of een kennisgeving altijd de handtekening van de kennisgever moet bevatten opdat de bestemmeling zich op de kennisgeving kan beroepen.

§3. Transport

Is een kennisgeving naar de bestemmeling onderweg, dan kunnen zich tal van problemen voordoen. Het gaat vaak om problemen van bewijsrechtelijke aard. Hoe kan de kennisgever bijvoorbeeld aantonen dat hij de kennisgeving tijdig verzond of dat de bestemmeling de kennisgeving ontving? Deze bewijsmoeilijkheden houden verband met de vaststelling dat de kennisgever precies door de verzending het enige origineel bewijselement aan de bestemmeling uit handen geeft. Bijkomende complicatie is dat van bewijselementen die van de kennisgever uitgaan (zoals een kopie van een e-mail) weinig bewijswaarde uitgaan. In mijn doctoraat ga ik op zoek naar oplossingen voor deze bewijsmoeilijkheden.

Moeilijkheden die zich tijdens het transport voordoen, kunnen zich ook toespitsen op de vraag wie het risico op niet-ontvangst moet dragen: de kennisgever of de bestemmeling? Wat te doen bijvoorbeeld wanneer de wet het gebruik van een aangetekende brief verplicht stelt en de kennisgever van een gewone brief gebruik maakt? Moet de kennisgeving in dat geval geen uitwerking krijgen? Courant zijn ook situaties waarbij de bestemmeling op het ogenblik van inontvangstneming afwezig is. Verplicht de goede trouw de bestemmeling om maatregelen te treffen om zijn afwezigheid op te vangen of maakt de kennisgever zich eerder aan rechtsmisbruik schuldig wanneer hij beslist uitgerekend dan zijn kennisgeving te verzenden?

§4. Uitwerking

Zoals gezegd, huldigt artikel 1.5, lid 2 BW de kennisnemingsleer. In mijn onderzoek ga ik na in welke mate deze leer voor verfijning vatbaar is. Vaak is een uitsplitsing wenselijk, in de zin dat naast de kennisname ook het tijdstip van verzending of ontvangst relevant wordt. Zo een uitsplitsing laat immers toe om een bepaalde belangentegenstelling tussen kennisgever en bestemmeling adequaat te verzoenen.

Doelstelling

De doelstelling van mijn onderzoek bestond erin om voor de kennisgeving in het contractenrecht een algemene theorie uit te tekenen. Met name heb ik geprobeerd voor de meest courante kennisgevingsproblemen juridisch onderbouwde oplossingen aan te reiken. Deze oplossingen vereisten een intradisciplinair en rechtsvergelijkend onderzoek. Zo heb ik vele specifieke rechtsregels in diverse rechtsdomeinen uit het Belgische recht onderzocht waar één of meerdere deelaspecten van de kennisgeving uitgewerkt werden. Daarnaast is het door mij uitgetekend regime ook schatplichtig aan inzichten uit het Duitse, Franse en het Nederlandse recht.

Meer weten?

De handelseditie van mijn doctoraat ‘De kennisgeving in het contractenrecht’ is sinds eind vorige week te koop bij die Keure. Daarnaast vindt op 5 juni 2024 een studienamiddag in Gent plaats waarin ik aan de hand van tien courante problemen waarmee de praktizijn vaak te maken krijgt de voornaamste bevindingen uit mijn onderzoek zal toelichten.

Postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut voor Verbintenissenrecht KU Leuven | Website | + posts

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *